image/svg+xml

Landwegen, waterwegen, tollen, sluizen en bruggen in Wanneperveen (deel 2)

Verhaal

Landwegen, waterwegen, tollen, sluizen en bruggen in Wanneperveen (deel 2)

Plaatje bij verhaal: b.jpg

Landwegen, waterwegen, tollen, sluizen en bruggen in Wanneperveen (deel 2)

Wie vroeger Wanneperveen in of uit wilde, moest zijn beurs bij zich hebben. Op landwegen werd namelijk tol geheven, op waterwegen sluisgeld en bij bruggen bruggeld.

Dit artikel is een vervolg op deel 1. Voor de link, klik hier.

Beukerssluis

Op 13 oktober 1829 kocht de Zwartsluiziger touwslager Harm Appelo samen met Hendrik Rigterink, koopman in Genemuiden, twee boerderijen met zeventien hectare hooi- en weiland, riet en kragge en de gracht met sluis en brug in Beukers van 'schutmeester' Jan van Raalte voor ruim dertienduizend gulden. De verkoop vond plaats ten overstaan van notaris lsaac Anthonius van Royen in logement De Groninger Toren in Zwartsluis. Harm verliet zijn dorp en ging in Beukers wonen. Blijkbaar vond hij de sluistarieven die zijn voorganger had geïnd aan de magere kant. Hij verhoogde ze althans. Burgemeester Anthonie van Baak klaagde in 1831 bij Gedeputeerde Staten dat de sluiseigenaar 'willekeurige' schutgelden hief. Enige tijd later zaten Van Baak, Appelo en Gedeputeerde Staten samen om tafel. De partijen werden het spoedig eens over een aanpassing van de schutgelden

 

 

In het voorjaar van 1832 stond naast de sluis een wit bord met daarop in zwarte letters:

Tarief bij elke doorvaart:

geboeide praamschuit: geladen f 0,60 - ongeladen  f 0,40

grote geboeide praam met luiken: geladen f 0,55 - ongeladen f 0,35

praam met vaste zetboorden: geladen f 0,50 - ongeladen f 0,30

ongeboeide praamschuit: geladen f 0,45 - ongeladen f 0,25

groot jacht of zomp boven vijfentwintig ton: geladen f 0,40 - ongeladen f 0,20

brandschuit of zomp beneden vijfentwintig ton: geladen f 0,25 - ongeladen f 0,15

veerschuit op Meppel: geladen f 0,25 - ongeladen f 0,25

bok: geladen f 0,10 - ongeladen f 0,08

grote geboeide punter: geladen f 0,08 - ongeladen f 0,06

kleine punter of boot: geladen f 0,03 - ongeladen f 0,03

Het ging Harm en zijn vrouw Marrigje Liester goed met de boerderij en de sluis. In 1846 konden ze zonder medefinancier Hendrik Rigterink verder.

Doosjesluis

Waarschijnlijk aangemoedigd door het gunstige resultaat dat Harm Appelo's overleg met het dagelijks bestuur van de provincie vier jaar geleden had opgeleverd, wendde de nieuwe eigenaar van de Haagjesgracht met sluis en brug in Doosje zich in 1836 tot Gedeputeerde Staten. De gracht moest worden uitgediept en dat zou hem, Egbert Doosje, veel geld kosten. Hij wilde daarom over de gracht in 't Haagje een slagboom aanbrengen en van elk passerend vaartuig een stuiver vragen.

 

 

Het gemeentebestuur voelde daar niets voor; het gaf in overweging het sluisgeld te verhogen Egbert stemde hiermee in en hij hanteerde vanaf toen de volgende tarieven:

brandschuit of zomp: geladen f 0,20 - ongeladen  f 0,10

bok: geladen f 0,12 - ongeladen f 0,08     

grote geboeide punter met zetboorden: geladen f 0,08 - ongeladen f 0,06   

middelgrote punter: geladen f 0,06 - ongeladen f 0,04

kleine punter: geladen f 0,06 - ongeladen f 0,03

Te oordelen naar de tarievenlijsten maakten grotere boten van en naar het noorden meer gebruik van de Beukerssluis dan van de Doosjesluis. Dat blijkt overigens ook uit de voor 1851 verwachte schutgelden. Burgemeester en wethouders raamden die voor Doosje op tweehonderd en tien gulden en voor Beukers op vierhonderd gulden, terwijl de aantallen door te laten vaartuigen op respectievelijk achthonderd en vijfhonderd en dertig geschat werden.

Wat het getal geschutte boten betreft, zou er in de volgende decennia nogal iets veranderen. Zo voeren er in 1899 nog geen vierhonderd de Doosjesluis binnen en meer dan tweeëndertighonderd de Beukerssluis. De Arembergersluis stak daar met vijfenveertighonderd vaartuigen ver bovenuit.

Bruggeld in 't Haagje

Intussen was het gemeentebestuur ertoe overgegaan bij de ophaalbrug in 't Haagje bruggeld te innen. Het bedroeg voor een:

punter f 0,05

vlot f 0,08

bok van zes ton of minder f 0,12

bok van boven zes ton per ton f 0,02 meer

Winstgevend was de brug niet, hetgeen blijkt uit de volgende gegevens:

Jaar  - Ontvangen bruggelden - Uitgaven brugwachter/onderhoud

1898   f 42,61                                   f 53,65

1899   f  32,51                                  f  37,88

1900   f  38,12                                  f 61,94

1901   f  29,62                                  f 36,70

In 1899 werd in de Ronduite f 675,- aan bruggeld geïnd.

Kettingbrug

Ongetwijfeld zullen er in die tijd onder de Kettingbrug eveneens veel boten zijn doorgevaren. De gemeenteverslagen maken daar evenwel geen gewag van. Net als de brug in de Ronduite was de Kettingbrug in particuliere handen. De achtereenvolgende eigenaren hebben verschillende akten, koopcontracten en brieven bewaard.

De verzameling berust bij de familie Slot, die het pand bewoont waarin de brugeigenaren door de jaren heen gehuisvest zijn geweest. Uit de papieren blijkt dat Steven Voet op 21 november 1687 ten overstaan van Pieter Sandra, schout van Wanneperveen, Dinxterveen en Zwartsluis, zijn huis met erf verkocht aan Steven Roelofs Braeteringh. Dat huis was bezwaard met het onderhoud van de brug over de gracht in de Veneweg ervoor. De koper mocht de brug voor de doorvaart naar  believen afsluiten of open houden. Braeteringh koos voor het laatste en kreeg het recht bruggeld te heffen. Zijn tarieven zagen er aldus uit:

Gieterse bok met turf f 0,05

Gieterse bok met riet f 0,15

Geladen bok f 0,10

Lege bok f 0,05

Punter f 0,025

Praam met turf waarbij lichters nodig zijn f 0,40

De brug werd afgesloten met éen ketting, vandaar de naam Kettingbrug.

Huis en brug werden in de loop van de jaren diverse malen verkocht. In 1818 werd Peter Jans Huisman eigenaar voor de som van driehonderd en vijftien gulden. Diens zoon en opvolger Jan Peters hanteerde een zeer eenvoudige tarievenlijst. Voor een boot van zeven ton of meer moest een stuiver worden betaald, voor een kleinere een halve stuiver. De bedragen waren na overname van de brug in juni 1860 bij koninklijk besluit goedgekeurd.

Het einde van de tollen

Op 1 mei 1895 kon burgemeester M.H.A.M. Stroink de gemeenteraad meedelen dat aan de modderweg door het dorp spoedig iets gedaan zou worden. De gelden voor bestrating van de Veneweg waren beschikbaar gesteld. Hij vroeg de raad het college van burgemeester en wethouders te machtigen nu ook de Nieuwedijk te kopen.

 

 

Tol Nieuwedijk

Met de laatste weg was het net als met de Veneweg droevig gesteld. Van de tolopbrengsten kon de toenmalige eigenaar Gerard Mulder het onderhoud niet betalen. Voor vijfendertighonderd gulden ging de weg over naar de gemeente. Niet lang daarna werd de Nieuwedijk van een grindlaag voorzien. 

De huidige bewoner van het tolhuis aan deze weg is Sentinus Holterman. Grote delen van de andere beide particuliere landwegen, de Gasthuisdijk en de Lozedijk, waren dikwijls dagen achtereen niet te berijden. Als doorgaande wegen hadden ze echter een vrij geringe betekenis, vandaar dat het gemeentebestuur er in die tijd nauwelijks belangstelling voor had.

Tol Gasthuisdijk

In het begin van de jaren dertig haalde toleigenaar Lourens Schipper het  tarievenbord bij zijn woning in het buurtje de Klosse aan de Gasthuisdijk van de muur en zette het tolhek wagenwijd open. Op maandag, marktdag in Steenwijk, leidden Veneger veehouders er koeien langs en op elke werkdag passeerden er boerenwagens. Maar wanneer Schipper aan het eind van de week de balans opmaakte - van een koe beurde hij een halve stuiver en van een wagen een stuiver - viel deze zelden gunstig uit.

Het eerste stuk van de weg had de gemeente toen al gekocht. De eigenaren Albertus Doosje, Willem Gelmers, Harm Hut en Jan Sieben was het tijdrovende onderhoud in 1915 te veel geworden. Ze hadden samen met de als symbolisch te beschouwen koopsom van één gulden genoegen genomen. Als voorbereiding op de ontsluiting van de gronden in de Roekebosch en omgeving kocht de gemeente in 1949 ook het andere deel van de weg. Albert van der Linde kreeg voor zijn stuk van honderd vierendertig meter en een perceeltje land van enkele ares tweehonderd en vijftig gulden; Lourens Schipper ontving voor zijn bijna drieëndertighonderd meter lange traject tweeduizend gulden. In Schippers tolhuis wonen tegenwoordig de families M.H. Bons en F. Coerten.

Tol Lozedijk

De Lozedijk had in die dagen twee eigenaren. Piet Knol bezat het noordelijke deel, Jan Meeuwes Luichies het zuidelijke. De scheiding lag nabij de plaats waar de Schutsloot uit kwam in de Haagjesgracht. Het tolrecht stond op naam van Piet Knol; Jan Bouwmeester was diens tolgaarder. Piets koeien graasden op de hele dijk. In 1931 verkocht Knol de eerste zevenenzestig meter van de weg aan de gemeente voor vijf gulden. Op het eraan grenzende even lange perceel grond waren toen al huizen gebouwd. Bouwmeester vroeg intussen nog steeds tolgeld, maar daarmee zou hij niet lang meer doorgaan. Een jaar na de bevrijding werd de gemeente eigenaar van de hele dijk. Knol nam genoegen met dertienhonderd vijftig gulden, Luichies met driehonderd. Het tolhuis wordt thans bewoond door Klaas Drost.

Provinciale tol

Op 20 november 1906 namen de Staten van Overijssel het besluit de provinciale tollen met ingang van 1 mei 1907 op te heffen. De tarievenlijst van tolgaarderwegwerker Hendrik van de Wetering aan de Zomerdijk was nog maar net uitgebreid met motorfietsen en auto's. Hendrik zou voortaan alleen bezem, schop en kruiwagen hanteren. Hij kon in het tolhuis aan de zuidwestkant van de T-kruising van de Zomerdijk en de Lozedijk blijven wonen. Het pand staat er nog maar het is door een verbouwing niet meer als tolhuis te herkennen. De huidige bewoner is de familie Van Weegen.

Rijkstollen

Zoals gezegd besloot de dienst domeinen in 1828 op twee plaatsen aan de Veneweg tol te gaan heffen: in de Ronduite en bij de Blauwe Hand. Op een topografische kaart van Noordwest-Overijssel, getekend naar verkenning in 1888, staan ze beide nog aangegeven. Oudere bewoners uit de streek herinneren zich dat er in hun jeugd over de tol bij de Blauwe Hand gesproken werd. Van tolheffíng in de Ronduite hebben ze nooit iets gehoord.

Het rijksarchief in Zwolle laat ons in het ongewisse over beide. Gegevens over rijkstollen ontbreken daar. Uit de notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 20 november 1906 blijkt wel dat de rijkstollen toen al waren opgeheven. Dat was een van de redenen waarom de Staten besloten eveneens met de inning van provinciale tolgelden te stoppen.

 

 

De laatste tolgaarders bij de Blauwe Hand waren Jacob Dam en zijn vrouw Marrigje Smit. Ze hadden de zorg voor twee tolhekken: een op de Veneweg en een op de Beulakerweg. De Dams waren tevens veehouder en ze hadden een café. Hun woning aan de zuidkant van de T-kruising werd in 1914 afgebroken. Aan de overzijde verrees een nieuw huis met daarin weer een herberg en een veestalling.

Veranderingen voor waterweggebruikers

Tollen konden worden opgeheven, met sluizen en bruggen was dat niet mogelijk. Althans niet met alle. Toch zou er voor de waterweggebruikers in de loop van de tijd ook vrij veel veranderen. Op twee waterwegen werd de doorvaart, zelfs onmogelijk gemaakt. We geven de veranderingen aan de grachten met hun sluizen en bruggen wat de begintijd daarvan betreft in chronologische volgorde.

Beukersgracht

In 1907 nam de provincie de Kettingbrug over van Peter Jans Huisman. Na het verharden van de Veneweg en de Nieuwedijk was het verkeer tussen Meppel en Vollenhove sterk toegenomen, ook het zware. De houten Kettingbrug was daar niet op berekend. Huisman kon als scheepstimmerman – punterbouwer - de reparaties weliswaar zelf uitvoeren, maar ze vroegen veel tijd. De doorvaarttarieven waren nog steeds gelijk aan die van 1860: een stuiver voor een boot van zeven ton of meer en een halve stuiver voor een kleiner vaartuig. Heel veel malen daags hoefde de ketting niet van de haak. De kosten gingen dan ook boven het gewin.

Voor de brug en het stukje gracht eronder, lang ruim vijf meter en breed vier meter, betaalde de provinciale waterstaat twee gulden aan Huisman. Boten zouden daarna vrij kunnen doorvaren.

Zo'n twintig laar later vond er in Beukers een grote ingreep plaats. Steenwijk kreeg in die dagen namelijk een nieuwe waterweg over de Blauwe Hand naar het Meppelerdiep in Beukers. De bestaande sluis met een lengte van minder dan dertig meter paste daar niet in. Aan de oostkant van de oude schutsluis werd een nieuwe gelegd. Het bedaagde bouwsel ging met brug en gracht over naar de provincie. Het sluisje bleef als stroomsluis in gebruik.

 

 

Wanneer het peil van het Meppelerdiep boven een bepaalde hoogte kwam, werd er water afgelaten op het plassengebied van de Noordwesthoek. Het gemaal Stroink aan de Zuiderzeedijk voerde het naar buiten. De provinciale waterstaat had bij de aankoop met een aantal eigenaren moeten onderhandelen. Harm Appelo's laatste wil was na zijn dood in 1872 uitgevoerd. Gracht, brug en sluis gingen onverdeeld naar vier van zijn kinderen.

Latere verervingen hadden tot gevolg dat parten werden samengevoegd of nog verder uiteen vielen. Zijn kleinzoon Harm bezat in 1927 de helft. Diens neven Harm, Jan en Hendrik Deuzeman, net als Harm Appelo wonend bij de sluis, waren samen eigenaar van een kwart. Het overige kwart was in nog meer partjes gesplitst. Sluis en brug waren de laatste jaren steeds door Appelo en de Deuzemans bediend. Sluisboek en geldkistje rouleerden daarbij volgens een vast schema. Blijkbaar konden de mannen aantonen dat de sluis bij voortduring goed had gerendeerd. De provincie betaalde voor de gracht, de sluis en de brug zevenenveertigduizend en vijfhonderd gulden, een bedrag dat in die tijd in Noordwest-Overijssel een flinke boerderij eveneens opleverde.

Hendrik Deuzeman zou in dienst van de provincie ook de nieuwe sluis nog enige tijd bedienen. Zijn broers en Harm Appelo waren te oud om in aanmerking te komen. Hun werk werd overgenomen door Adolf op de Woerd. Hendrik en Adolf vroegen de schippers in opdracht van de provinciale waterstaat een stuiver per ton-inhoud aan schutgeld. Dat tarief zou een halve eeuw blijven gelden. Op 1 april 1979 kregen de beroepsvaarders evenals de recreanten vrije doorvaart op alle provinciale wateren in Overijssel.

Een dam in de oude verbinding tussen de Beukersgracht en de Dorpsgracht in Giethoorn even ten noorden van de Kettingbrug deelt sinds enige tijd de eeuwenoude vaarweg in tweeën.

Arembergergracht

In 1928 werd de provincie ook eigenaar van de Arembergergracht met de sluis en de bruggen in Zwartsluis en de Ronduite voor de prijs van vijfenvijftigduizend gulden. Het schutgeld werd gelijk aan dat in Beukers, het bruggeld in de Ronduite verviel.

 

 

Hendrik van der Linde bediende de vrije Ronduiterbrug in de begintijd. Hij werd echter al vrij gauw opgevolgd door Annigje Slot-Dam. Deze zou zo'n veertig jaar op de loonlijst van de provincie blijven staan. De eerste jaren moest ze het alleen doen. Haar kinderen waren klein en haar man Harm voer dagelijks met zijn vrachtschip Disponibel, een Hasselter aak, door de wijde omgeving.

Haagjesgracht

Met de schutsluis in Doosje liep het triest af. Eigenaar Jan Meeuwes Luichies droeg het beheer van de sluis in december 1924 over aan zijn pas getrouwde pachter Hans Doosje. Het jonge paar woonde bij Luichies in. Hans ging op daghuur bij zijn verpachter en werkte op zijn eigen bedoeninkje, zijn vrouw Geesje bediende de sluis en de brug in de Zomerdijk.

Veel boten voeren er ondertussen al niet meer door de Haagjesgracht en het inkomen van Hans en Geesje liep dan ook slechts weinig terug nadat het waterschap Vollenhove in 1931 met toestemming van Luichies de gracht had afgedamd. De sluisdeuren waren al enige tijd aan vernieuwing toe en de uitgaven die daarmee gemoeid zouden zijn waren Jan Meeuwes te hoog geweest. De houten schutsluis van ruim tweeëndertig meter bij nog geen drie-en-een-halve meter raakte na de afsluiting snel in verval. De brugwachter bij de Veneweg in 't Haagje kreeg het daarna heel stil. In 1933 hoefde hij maar vier keer in touw te komen. Toch zou de brug tot 1947 als ophaalbrug blijven voortbestaan.

 

 

Nog niet op elke landweg algemeen vrij verkeer

Terwijl de tollen op de bestaande wegen waren opgeheven of spoedig zouden worden opgeheven, kreeg de gemeente Wanneperveen er een nieuwe doorgaande verbinding over land bij. In 1932 werd er over de enkele jaren daarvoor gereed gekomen strekdam door het Belter Wiede een fietspad aangelegd. Het pad sloot aan op het al bestaande dorpspad door Belt-Schutsloot. Met een veerpontje konden de passanten tegen betaling over de Arembergergracht verder naar een pad in de richting Zwartsluis.

Berend Knol werd aangesteld tot pontbaas. Wanneer hij naar zijn rietveld was of bij een boer in het hooi werkte, bediende zijn vrouw Jentje de pont. Van een fietser vroegen ze een stuiver voor een overtocht, van een voetganger drie cent. Hun dorpsgenoten hadden een abonnement.

De vaste oeververbinding die in 1964 werd gebouwd, maakte het veerpontje overbodig. Het ging naar Jonen, waar Wicher Miggels het nog verscheiden jaren gebruikte. Vóór die tijd had hij de voorbijgangers met een roeiboot moeten overzetten.

 

Dit artikel, van de hand van T.R. Stegeman, is eerder gepubliceerd in Kondschap nr. 2 juni 1993. Kondschap is het tijdschrift van Cultuurhistorisch Centrum Land van Vollenhove.

 

 

 

Trefwoorden:Bruggen, Bruggeld, Landwegen, Tol, WATERWEGEN, Sluisgeld, 't haagje, Kettingbrug, Blauwe hand
Personen:M.H.A.M. Stroink, T.R. Stegeman
Periode:1800-1949
Locatie:Wanneperveen

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.