image/svg+xml

Een aartsbisschop uit Vollenhove

Verhaal

Een aartsbisschop uit Vollenhove

Plaatje bij verhaal: aarts6_-_aartsbisschop_frederik_schenck_van_toutenburg_-_wikipedia_-het_utrechts_archief.jpg

Met de titel wordt Frederik Schenck van Toutenburg bedoeld. Hij was in 1503 in Vollenhove geboren als oudste zoon van de drost Georg Schenck van Toutenburg en Anna de Vos van Steenwijk. Als jongvolwassene maakte hij mee dat de Hervorming in de vorm van "Lutherije" om zich heen greep. De enige paus van Nederlandse afkomst Adrianus VI probeerde tijdens zijn korte pontificaat (1522-1523) de eenheid van de kerk terug te winnen maar dit was hem niet gelukt. Zijn opvolger kreeg ook nog te maken met de beweging van het extreme doperdom dat met geweld het koninkrijk van de hemel op aarde wilde vestigen. Ook hij kreeg geen grip op de kerkelijke ontwikkelingen van zijn dagen.

Pas de volgende paus, Paulus III zag kans na het overwinnen van allerlei politieke problemen een algemeen concilie samen te roepen, maar niet in Rome doch in de stad Trento in Noord Italië. Dat concilie duurde van 1545 tot 1563 met soms vele jaren tussen de verschillende sessies. Daar werden allerlei maatregelen afgekondigd ter verbetering van het kerkelijk en geestelijk leven. Voor de Nederlanden was belangrijk dat zij in 1559 losgemaakt werden van het aartsbisdom Keulen en verdeeld in drie nieuwe aartsbisdommen: Kamerijk en Mechelen in de Zuidelijke Nederlanden en Utrecht in de Noordelijke Nederlanden. Tot Utrecht zouden verder behoren de bisdommen Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen en Leeuwarden.

 

 

Vollenhove werd een parochie van het bisdom Deventer. Met deze decentralisatie meenden de concilievaders gemakkelijker de misstanden in de kerk te kunnen aanpakken, de opleiding van de geestelijken te verbeteren en nieuw kerkelijk leven te kunnen wekken. Daaraan moest in de noordelijke gewesten de aartsbisschop van Utrecht leiding geven. Maar hij moest nog verkozen worden en dat ging met politieke en andere hindernissen gepaard. Aanvankelijk was het de bedoeling om de zittende bisschop van Utrecht Joris van Egmond tot dit hoge ambt te verheffen. Maar hij overleed in de herfst van 1559. In december 1559 werd Adriaan van Renessen van Wulven, domheer van het Utrechtse domkapittel, benoemd tot aartsbisschop maar hij overleed 10 dagen na zijn benoeming, nog voor zijn wijding.

Toen benoemde koning Filips II, die het recht van benoeming had afgedwongen van de paus, Frederik Schenck van Toutenburg tot eerste aartsbisschop van Utrecht. Wat was bekend van deze man? De Utrechtse jurist Aernout van Buchel schreef in het begin van de 17de eeuw in zijn genealogische tabellen: "Fredericus Schenck van Tautenburch was een welgeleert jonckman ende wert anno 1535 assessor te Spiers vanwegen den hertoge van Burgundien,daernae proost Sint Peters Utrecht ende ten lesten (. . . . . .) Utrecht sterft anno 1580 ende leyt inden dom begraven, hij heeft verscheyden boecken geschreven, ende laet bij verscheyden vrouwen kynderen".

Het voorgeslacht en familie van vaders kant

Frederik Schenck van Toutenburg was een telg van een oude adellijke familie oorspronkelijk van Vargula, ongeveer 30 km ten noordoosten van Eisenach in Thüringen. Bij de oudste vermelding van deze familie bekleedde de voorvader Rudolf reeds het hoge en erfelijke ambt van schenker van de landgraaf van Thüringen, die zetelde op de Wadburg bij Eisenach. In die tijd waren huwelijken vooral zakelijke en politieke aangelegenheden. Daarbij werden kinderen al jong voor elkaar bestemd. De  volgende Rudolf Schenck van Vargula moest in 1211 mee naar Hongarije om de vierjarige Elisabeth, dochter van koning Andreas III, op te halen naar de Wartburg om op te groeien met haar toekomstige bruidegom Lodewijk IV, die toen elf jaar was.

 

 

Tien jaar later trouwden zij. In 1227 vergezelde Rudolf de jonge landgraaf op zijn kruistocht naar het Heilige Land. Helaas stierf Lodewijk onderweg en Rudolf kwam terug met de stoffelijke resten van zijn meester, vermoedelijk in een beenderenkistje. Elisabeth kreeg veel te verduren van de naaste familie van haar overleden echtgenoot. Zij verliet de Wartburg en wijdde zich aan het opvangen en verzorgen van mensen in de meest ellendige omstandigheden. Daarbij werd zij zelf ook ziek en stierf in 1231, 24 jaar oud.

Haar inzet was niet onopgemerkt gebleven en vier jaar later werd zij reeds als Elisabeth van Thüringen heilig verklaard. Van haar en haar kinderen leven heden ten dage nog vele nakomelingen, o.a. de familie Sloet van Oldruitenborgh van Vollenhove.

Ook Rudolf Schenck van Vargula had nakomelingen. Niet ieder kreeg de functie van schenker maar de titel was erfelijk en zo ontstond o.a. de tak Schenck von Tautenburg ten noordoosten van Jena. Op de hooggelegen burcht Tautenburg kon ook slechts één lijn zich voortzetten.

Een andere lijn trok naar Oost- Pruisen naar het gebied van de Mazurische Meren. Daar verwierf deze tak een groot landgoed, waarvan Hitler 600 ha onteigende om er zijn bunker te bouwen. Daar had op 20 juli 1944 de aanslag plaats onder leiding van de graaf Schenck van Stauffenberg. Ook de weduwe Schenck van Tautenburg, die op het landgoed woonde werd gevangen gezet, maar zij overleefde het proces tegen de daders: enige duizenden "verdachten" werden toen het slachtoffer. Weer een andere tak kwam in dienst van de hertog van Saksen.

In 1515 werd Rudolf Schenck van Tautenborch met drie anderen door hertog  Georg/Jorg van Saksen gemachtigd om de landen van Vriesland over te dragen aan prins Karel van Spanje, de latere Karel V.

 

 

Vader van Frederik Schenck van Toutenburg

De vader van de aartsbisschop was Georg Schenck van Toutenburg. Hij stamde uit nog weer een andere lijn, die ook de Tautenburg had moeten verlaten. Hij was geboren in Bamberg en genoot zijn opvoeding aan het hof van de markgraaf van Baden. Toen diens zoon Frederik van Baden in 1496 benoemd werd tot bisschop van Utrecht trok Georg mee naar de Nederlanden, waar hij meestal Jurjen in verschillende varianten genoemd werd. In 1502 werd Jurriaen benoemd tot drost van Vollenhove en kastelein van Kuinre. Uit zijn huwelijk met Anna de Vos van Steenwijk werd in 1503 de zoon Frederik geboren. In 1522 gaf Jurrien zijn post in dienst van de bisschop-landsheer Philips van Bourgondië op en koos de kant van Karel V, die hem benoemde tot stadhouder van Friesland. Later kreeg hij dezelfde functie over de gewesten Overijssel, Drenthe en Groningen. Door zijn harde optreden tegen de wederdopers koesterde men in Friesland zeer gemengde gevoelens ten opzichte van deze stadhouder! Uit dit korte overzicht is nu welduidelijk uit welk milieu zoon Frederik kwam.

Het leven van Frederik Schenck van Toutenburg

Van zijn leven is meer bekend dan van zijn optreden als aartsbisschop. Hij kreeg een opvoeding en opleiding passend bij zijn hoge geboorte. Amper 17 jaar oud kon hij zich al licentiaat in de beide rechten noemen. Met deze academische graad mocht hijzelf het kerkelijk en het wereldlijk of Romeins recht doceren. In 1526 benoemde keizer Karel V hem tot raadsheer van het keizerlijke huis te Spiers. Ofschoon Frederik al vrij snel daarop president van deze Geheime Raad werd, besloot hij zich voortaan aan geestelijke zaken te wijden. Vermoedelijk nog in 1527 ontving hij de priesterwijding. In dat jaar bleek hij ook al kanunnik van de Dom te Utrecht te zijn en deken te Steenwijk. Het jaar daarop werd hij op bevel van paus Clemens VII in het bezit gesteld van de domdekenij. In 1529 werd Frederik aartsdiaken van de Sint Pieter in de domstad. Uit al deze ambten genoot hij rijke inkomsten. Daarbij kwam in 1534 de benoeming tot proost van de Sint Plechelmus te Oldenzaal. Bovendien had hij de geestelijke zorg over de abdij te Rijnsburg, een rijk klooster voor adellijke dames, waarvan zijn zuster Maria abdis was.

Vermoedelijk vergiste de eerdergenoemde Van Buchel zich in het jaar toen hij schreef dat Fredericus Schenck van Tautenburch anno 1535 assessor "vanwegen den hertoge van Burgundien" te Spiers werd: Karel V zal die benoeming gedaan hebben voor Frederik de overstap naar het geestelijke ambt maakt.

 

 

Ondanks de vele en rijke inkomsten uit de geestelijke ambten was bij Frederik het verlangen naar wereldlijk bezit blijven sluimeren. Dat bleek na het overlijden van zijn vader in 1540. Bij de overgang naar de geestelijke stand had hij afstand gedaan van zijn recht op erfenissen. Maar hij en zijn zuster Maria, de abdis, konden niet verwerken dat hun vader in zijn testament hun halfbroer Karel tot erfgenaam van de vele en rijke bezittingen gemaakt had. Deze Karel was het enige kind uit het tweede huwelijk van vader Georg/Jurriaen met Johanna van Egmond, een verwante van de markgraven van Baden. Karel was in 1540 nog minderjarig en bovendien psychisch een zwak persoon. Moest hij de enige erfgenaam van zo’n rijke nalatenschap worden? Frederik en Maria gingen het testament van hun vader aanvechten. Weliswaar verloren zij de processen maar met bemiddeling van de keizer en van de bisschop kregen zij een jaarlijkse uitkering uit de nalatenschap: hij 500 gulden en zij 300 gulden en een legaat van resp. 2000 en 1000 gulden. Verder werd overeengekomen dat bij kinderloos overlijden van Karel, Frederik de enige erfgenaam zou zijn. Nog tijdens de processen reisde Frederik met groot gevolg naar het kasteel Toutenburg te Vollenhove en vroeg daar toegang. Dit werd hem door de slotvoogd geweigerd. Toen wees Frederik op zijn hoge ambt van proost. Daarop reageerde de slotvoogd: 'lk acht u even hoog als u de laatste wil van uw vader'. Tenslotte liet de slotvoogd de proost toe, slechts vergezeld van zijn advocaat en een jongen. De rest van het deftige gevolg kon buiten de poort blijven! Van Buchel noemt Frederik proost van Sint Pieter te Utrecht. Onder dit aartsdiaconaat viel niet alleen de St. Pieterskerk maar ook de Veluwe. In 1553 was bij de pastoors van de Veluwe de maat vol wat hun proost betrof. Tot tweemaal toe beklaagden zij zich bij de wereldlijke overheid over hun proost. Het is wat onduidelijk waaruit hun grieven bestonden: betrof het wereldse zaken, bijvoorbeeld van financiële aard? Anders hadden de pastoors zich toch tot hun bisschop Georg van Egmond kunnen wenden.

In diezelfde tijd werd de bisschop van Leeuwarden zijn inhaligheid verweten met de woorden: 'Een herder mag wel zijn schapen scheren maar hij mag ze niet villen!'

 

 

Frederik als aartsbisschop

Toen kwam in maart 1561 de benoeming tot eerste aartsbisschop van Utrecht. Hij was weliswaar de derde keuze maar zijn ambten, zijn geleerdheid, zijn afkomst en zijn trouw aan Rome en aan koning Filips II waren voldoende voor deze hoge benoeming. Dat Frederik moeite had met het celibaat was wel bekend maar blijkbaar niet bij de heren die de koning moesten adviseren bij deze benoeming. Of hadden zij een black-out gehad? Nu moest Frederik leiding geven aan het uitvoeren van de besluiten van het concilie van Trento. Er moest een goede priesteropleiding komen, het geestelijk leven moest op hoger peil gebracht worden en de verplichting van het celibaat voor geestelijken moest worden nageleefd. Zo zou toch een tegenbeweging tegen de Reformatie, inmiddels sterk door Calvijn beïnvloed, van de grond kunnen komen: een Contrareformatie. Maar welke leiding en inspiratie ging er uit van de aartsbisschop? Hij had voldoende kennis in huis: tot zijn nalatenschap behoorde een voor die tijd grote bibliotheek van meer dan 180 boeken. Daarvan bevatten er drie conciliebesluiten en pauselijke brieven, zes gingen over de katholieke leer en dogmatiek en over omstreden leerstukken en daarnaast had de aartsbisschop de beschikking over negentien bijbels en bijbelverklaringen en twee handleidingen voor het beoefenen van de ascese. Frederik had dus voldoende wetenschappelijk en spiritueel materiaal tot zijn beschikking voor het uitoefenen van zijn hoge ambt. Maar hij kwam maar moeilijk op gang. En toch moesten de conciliebesluiten worden uitgevoerd. Het gezag van koning Filips II en van Alva was nodig om twee jaar na het sluiten van het concilie, dus in 1565, tot een uitvoerende vergadering van het aartsbisdom te komen. Men nam besluiten in de lijn van het concilie. Maar het was een onrustige tijd en men had er moeite mee om tot uitvoering van de genomen besluiten te komen. Pas drie jaar later werd een commissie benoemd voor het stichten van een seminarie voor een goede priesteropleiding. Maar met het vormen van een commissie had men nog geen seminarium. Zes jaar later, in 1574 kreeg men in Utrecht de boodschap van paus Gregorius XIII dat de nieuwe opleiding er wel moest komen. Toen werd een schoolgebouw gekocht en de opleiding ging van start. Maar drie jaar later moest het seminarie al weer gesloten worden zonder dat er een priester was opgeleid. Men had een stimulerende ondersteuning van de aartsbisschop gemist terwijl in zijn ambtsgebied vernieuwing van het priesterbestand hoognodig was. Wat moest er zo terecht komen van zijn opdracht tot Contrareformatie?

In de jaren zeventig jaren raakte Frederik ook nog verwikkeld in politieke woelingen. In de loop van die jaren had de stad Utrecht schoon genoeg gekregen van de Spaanse bezetting op het kasteel Vredenburg. Om die te verjagen waren huursoldaten nodig, maar wie zou hun soldij betalen?

 

 

In de vergadering van de staten in het kapittelhuis bij de dom meende men de oplossing voor die soldij gevonden te hebben: het geld van de schatrijke aartsbisschop! Vanuit de vergadering voegde men de daad bij het woord, stak de straat over naar de Bisschopshof ook bij de dom, en vroeg beleefd om een lening.

Daar wilde Frederik niets over horen met een beroep op zijn hoge leeftijd. Hij was niet eens bereid het verzoek in overweging te nemen. Zo kwamen de r.-k. statenleden te staan tegenover hun r.-k. aartsbisschop. De statenleden reageerden woedend op deze onwillige houding en zij drongen het bisschoppelijk paleis verder binnen. Toen toonde Frederik zich bereid 5000 gulden te verstrekken. Dat aanbod was voor de statenleden veel te laag. Als het geld hun niet gegeven werd konden zij het zelf wel nemen! Zij wisten de geldkist(en) wel te vinden en te openen. Met de buit keerden ze terug in hun vergaderzaal en hadden toen de hele nacht nodig om de munten te tellen. De volgende morgen konden ze bij de aartsbisschop een schuldbekentenis afgeven van 60.000 gulden met het aanbod van 6 procent rente. Frederik wees dit aanbod evenwel trots van de hand. Volgens de overlevering zou Frederik gezegd hebben toen de statenleden met hun buit het bisschoppelijk paleis verlieten: 'Daar gaan ze nu henen met den drek maar den gouden berg hebben zij niet aangeroerd!'. Maar de staten bereikten wel hun doel met het geld van hun aartsbisschop en konden de Spaanse bezetting verdrijven van de Vredenburg.

 

 

Frederik was slechts op ongeregelde tijden in het paleis te Utrecht. Hij vertoefde graag op het kasteel te Wijk bij Duurstede. En na het overlijden van zijn halfbroer Karel in 1571 was hij nu en dan ook op de Toutenburg te Vollenhove. Verder had hij bij Maartensdijk een jachtslot laten bouwen dat hij ook Toutenburg noemde.

Nadat in 1672 de republiek in oorlog was geraakt met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen drongen het volgende jaar Franse troepen door tot Maartensdijk en verwoestten daar het jachtslot. Dit werd niet weer opgebouwd en nu staat er een boerderij.

Frederik was blijkbaar niet gelukkig in Utrecht maar waren de katholieken wel zo gelukkig met hun aartsbisschop? Hij kwam er niet toe om krachtig op te treden tegen de ketterijen. En de protestanten werden al driester en wonnen steeds meer terrein.

 

 

De levensavond van de eerste aartsbisschop van Utrecht

Frederik was intussen de zeventig al gepasseerd. Wat kreeg hij toen een teleurstellingen te verwerken. In 1579 sloten de gewesten van zijn ambtsgebied de politieke Unie van Utrecht tegen het Spaanse gezag. Dit gebeurde onder leiding van de calvinistische Jan van Nassau, een broer van Willem van Oranje. Elk gewest kreeg toen de vrijheid om in de verhouding katholiek/protestant naar eigen inzicht te handelen. Daarmee was dus het protestantisme als geestelijke stroming erkend. Het volgende jaar ging in het Sticht (= Utrecht) de ene kerk na de andere over in calvinistisch handen.

Ook die van Wijk bij Duurstede. En op 28 juli 1580 namen de protestanten ook bezit van de Domkerk, de kathedraal van het aartsbisdom! Wat was dat moeilijk te verwerken. Vier weken later, op 25 augustus 1580, vond men op het kasteel te Wijk bij Duurstede na het avondeten de aartsbisschop ingeslapen. Tot de laatste woorden, die men zich naderhand nog herinnerde, behoorde de verzuchting van Mattatias uit het deuterocanonieke bijbelboek 1 Maccabeeën 2 vers 7: 'Wee mij! Ben ik dan geboren om de verdrukking mijns volks en de verdelging der heilige stad te aanschouwen?' Zo moest hij een leeglopend aartsbisdom achterlaten en zijn bisschopszetel in protestantse handen. Toch kreeg hij een graf in de Dom in de noordoosthoek van de kooromgang bij de sacristie. Daar staat nu een oude geldkist, naar men zegt, afkomstig van de eerste aartsbisschop van Utrecht Frederik Schenck van Toutenburg.

 

 

De nalatenschap en de afwikkeling ervan

Frederik had geen testament opgemaakt. Het gevolg daarvan was een jarenlange strijd om de afwikkeling van die rijke nalatenschap. De vijf kapittels van Utrecht meenden als eersten er recht op te hebben, maar die aanspraak werd het volgende jaar reeds bij gerechtelijke uitspraak afgewezen.

Dan waren er twee bastaardkinderen: ene Frederik en een dochter waarvan de naam niet bekend is, maar gehuwd met Jacob Thymens van Leuven. Deze twee hadden zich al in het bezit van de erfenis gesteld, maar in 1585 gelastte het Hof van Utrecht hun die goederen te ontruimen, wat zij ook deden. Het is onduidelijk wie hun moeder was en of zij dezelfde moeder hadden. Van Buchel vermeldt ook nog 'een schone dochter die de vader bij Johanna geprocreert hadde'. Terwijl haar vader haar voor een edelman bestemd had, trouwde zij tegen de wil van haar vader met Beernt van Coetsvelt, secretaris van Campen en later rentmeester van het Duits Huis te Utrecht. Van Buchel eindigde met de aantekening bij Frederik 'ende laet bij verscheyden vrouw en kynderen'. Frederik had duidelijk moeite gehad met de verplichting tot een celibatair leven. In 1555, Frederik was nog proost, werd hij aangeklaagd om wat hij Jannigje Gerrits had aangedaan. Dan wordt ook melding gemaakt van Jan Rutgers, met wie zij zal trouwen.

Wat was de relatie van Frederik met Jannigje: een dienstbetrekking? Wat had de proost haar misdaan? Had hij Jannigje verkracht, zoals in een recent artikel wordt geschreven? En moest het verwekte kind voor de buitenwereld ook een vader hebben en werd Jannetje daarom aan Jan gekoppeld? Of stonden Jannigje en Jan op het punt van trouwen en was de proost er toen tussen gekomen door gebruik te maken van het adellijke recht van de eerste nacht, het jus primae noctis?

Wat de proost ook gedaan mocht hebben en vanuit welke motieven, de schepenen van Utrecht veroordeelden Frederik tot schadeloosstelling van Jannigje.

 

 

Spoedig na het overlijden van Frederik meldden zich enige vrouwen, die een of meer kinderen van de aartsbisschop hadden. Haar aanspraken werden erkend. Ida Claessen en Anna Janssen en een derde ongenoemde vrouw kregen elke een wekelijkse uitkering van 7 stuivers en 8 penningen toegewezen. Verder werd een fonds van 2088 gulden gevormd ten behoeve van nog andere vrouwen, die ook 'vriendschap' met de aartsbisschop beleefd hadden. (De oude betekenis van vriend hangt samen met vrijen). 

Jaren later meldden zich ook nog erfgenamen uit het katholieke zuiden. Deze familieleden hadden zich niet in het protestantse noorden durven melden. Intussen was in 1609 het Twaalfjarig Bestand ingegaan en was voor hen de weg veilig. Deze erfgenamen met een onduidelijk verleden moesten het opnemen tegen Rutger van den Boetzelaer en zijn drie zonen: dezen konden aantonen af te stammen van Anna Schenck van Toutenburg, een nicht van de aartsbisschop. Een mysterieuze moord bij Vollenhove, die nooit werd opgelost en waarbij bewijsstukken verdwenen zouden zijn, maakte de aanspraken van de opgedoken erfgenamen twijfelachtig.

De geschiedenis van de Toutenburg kent meer gevallen van een vreemd einde van een mensenleven. Karel had in een boze opwelling zijn huisknecht doodgeslagen. Deze huisknecht was vermoedelijk zijn bastaardhalfbroer. En bij de afbraak van de Toutenburg vond men in een muur skeletten ingemetseld. De opgedoken familie uit de zuidelijke Nederlanden stond in het begin zwak doordat ze werkten met de genealogie van een andere tak Schenck van Toutenburg. Later bleken ze weer sterker te staan in hun aanspraken, maar toen konden ze het financieel niet volhouden om nog langer te procederen. Al bevat de laatste gerechtelijke uitspraak een toon van lichte aarzeling, toch werden in 1686, meer dan honderd jaar na het overlijden van de erflater, de Van den Boetzelaers tot wettige erfgenamen verklaard. Wie van hen had toen nog een herinnering aan de eerste aartsbisschop van Utrecht: Frederik Schenck van Toutenburg, in 1503 in Vollenhove geboren?

 

Dit artikel, van de hand van P. Datema, is eerder verschenen in “Kondschap”, nr.2, juni 2008. “Kondschap” is het kwartaalblad van de Stichting Cultuur Historisch Centrum Land van Vollenhove (CHC).

Trefwoorden:Aartsbisschop, Kasteel toutenburg
Personen:Frederik Schenck van Toutenburg, Georg Schenck van Toutenburg, Anna de Vos van Steenwijk
Periode:1503-1580
Locatie:Vollenhove

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.